Journalisten moeten beter luisteren naar kritiek, en wat ik nog meer leerde uit 30 gesprekken met mediamakers

Nieuws |

Allereerst constateerde ik: journalisten dichten zichzelf een bijzonder grote rol toe. Vaak ging het tijdens een interview binnen enkele minuten al over het belang van journalistiek voor de samenleving, sterker nog: voor het goed functioneren van een democratie. Die verheven taken van de journalistiek kwamen in nagenoeg elk gesprek voorbij. Soms bijna met gêne (‘sorry voor de grote woorden’).

Orde scheppen in de chaos

Veel geïnterviewden deelden de overtuiging dat er meer behoefte is aan journalistiek dan ooit, omdat ‘de wereld zo complex is’. Als ik vroeg waarin die complexiteit dan zat, bleek dat het te maken heeft met de hoeveelheid informatie die via internet op ons afkomt. Maar ook met onderwerpen zoals de EU, globalisering, klimaatverandering, robotisering en cybersecurity. Aan journalisten de taak om orde te scheppen in de chaos, burgers te voorzien van heldere uitleg en de discussie te leiden over maatschappelijke thema’s – zeker als politici het niet doen, zoals Adrienne Simons opmerkte.
Om één naam kon ik niet heen: die van Donald Trump. Ik merkte: over objectiviteit mogen de meningen van journalisten dan verschillen, feiten zijn feiten. En iemand die het bestaan van feiten ontkent, die raakt aan de kern van ons journalistieke wezen, ook in Nederland.

Nepnieuws: paniek om niks?

Om het thema nepnieuws kon ik ook niet heen, maar opvallend genoeg was daar geen consensus over. Visies liepen uiteen van ‘ik zie nooit nepnieuws’ tot ‘een ontzettend groot probleem’. Verschillende geïnterviewden zagen nepnieuws als een hype, een nieuwe benaming voor iets dat altijd al heeft bestaan. Kijk maar eens naar internetfora zoals Reddit of 4Chan, zei Tim de Gier, en er werd zelfs een vergelijking gemaakt met informatieverspreiding in de Middeleeuwen. Paniek om niks dus. Net als Trump is nepnieuws misschien juist een aanjager van goede journalistiek, was een andere opvatting die ik meerdere malen hoorde. Het biedt de journalistiek de kans zich duidelijk te profileren als partij die feiten stelt tegenover alle desinformatie. ‘Straks komt iedereen erachter dat het wel meeviel met nepnieuws en is je moment voorbij’, merkte een geïnterviewde schertsend op. Ja, zo kun je het natuurlijk ook bekijken.

Ik hoorde meer dan eens: journalisten moeten zich weer verdiepen in wat gewóne mensen bezighoudt, en niet afgaan op Twitter

Wat me trof was dat ik van verschillende kanten hoorde dat journalisten slecht tegen kritiek kunnen. Complacent (‘zelfvoldaan’) noemde Clarice Gargard de journalistiek treffend. In alle interviews hoorde ik veel kritiekpunten, die we volgens mij absoluut serieus moeten nemen. We zijn het bijvoorbeeld allemaal  eens over het belang van diversiteit voor de journalistiek, maar we lopen daarin hopeloos achter. Niet alleen de samenstelling van redacties moet veranderen, ook de cultuur: bewustwording van vooroordelen, het creëren van een klimaat waarin ook journalisten met een andere achtergrond zich thuis voelen, acceptatie van mensen die niet precies zijn zoals wij.

Van dedain naar oprechte interesse

In het verlengde daarvan hoorde ik dat het ‘dedain’ van journalisten voor hun publiek weer moet plaatsmaken voor oprechte interesse. Waarom zien we een breed scala aan PvdA-stemmers in talkshows, maar is de PVV’er altijd de ‘racistische marktkoopman’? Ik hoorde meer dan eens: journalisten moeten zich weer meer verdiepen in wat ‘gewóne’ mensen bezighoudt, en nadrukkelijk niet afgaan op Twitter (‘een valse vriend’). Ga de straat op, kijk verder dan je eigen wereldje, zeker met de gemeenteraadsverkiezingen op komst.
Beter luisteren naar het publiek hoorde ik ook regelmatig als het ging over de vorm van journalistiek. We moeten nadenken over wat mensen willen, en wanneer en hoe ze dat willen krijgen. Dat vereist een houding waar de meeste journalisten niet vertrouwd mee zijn: denken vanuit je publiek, vraaggestuurde journalistiek. En het vereist samenwerking met mensen die ‘het digitale leven beter snappen’, developers bijvoorbeeld. De ‘gekkies in dat hokje’ ergens in de hoek van de redactie moeten dus snel volwaardig deel uitmaken van de nieuwsredactie.

Rasoptimisten, die journalisten

Na elk interview was ik eigenlijk best opgewekt. Rasoptimisten zijn het, die journalisten, concludeerde ik. Ze benoemden het regelmatig zelf (‘een karakterdefect’). Op de vraag of ze zich weleens zorgen maakten over de toekomst van de journalistiek antwoordde weliswaar de helft volmondig ‘ja, absoluut’ (‘heb je Flat Earth News niet gelezen?’), maar in de uitleg die volgde werd meestal ook uiteengezet hoe het toch weer goed zou komen.
De andere helft van de geïnterviewden antwoordde op deze vraag ‘nee, nooit’. De behoefte aan informatie zit ingebakken in mensen, was vaak hun verklaring. Er zal dus altijd vraag zijn naar journalistiek. Tegelijkertijd zijn er genoeg goede journalisten in Nederland. Al ontbreekt de ‘holy grail’ van een nieuw verdienmodel nog, daar ‘verzinnen we wel weer wat op’, zoals Joris Daalhuisen zei. En tja, wordt de ondergang van de traditionele media niet al decennialang voorspeld, merkte Ad van Liempt op in een heerlijk relativerend gesprek. Van die voorspelling is tot nu toe ‘spectaculair weinig’ terechtgekomen.

Tijd voor actie

Wat me bijblijft na dertig gesprekken: er is goede hoop, maar we kunnen niet zelfvoldaan achterover leunen. Zowel de huidige maatschappelijke ontwikkelingen als nieuwe technologische mogelijkheden kunnen een impuls zijn voor de journalistiek, maar we moeten wel in actie komen. Om met Bart Brouwers te spreken: ‘We zijn heel blind als we die kansen niet zien, maar vooral heel dom als we ze niet pakken.’ Aan de slag dus, komend jaar.

Nieuwsbrief

Ontvang ons laatste nieuws
Hidden
Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.