‘In Vlaanderen is de spoeling dunner’

Nieuws | Nieuws

Vraag Leen d’Haenens naar de verschillen in de journalistiek tussen Nederland en Vlaanderen en ze haalt meteen een oneliner van NRC-hoofdredacteur Peter Vandermeersch aan: Vlaanderen heeft goede uitgevers, Nederland heeft goede journalisten.
Dat laatste nuanceert de hoogleraar communicatiewetenschappen aan de Katholieke Universiteit Leuven wel meteen: “De markt in Nederland is drie keer zo groot, daardoor zijn de redacties ook groter. In Vlaanderen is de spoeling dunner. Je ziet de effecten daarvan bijvoorbeeld in een recent onderzoek naar framing. In Nederland worden frames vaker aan de redactietafel bepaald, in Vlaanderen worden de frames van organisaties en politiek vaak overgenomen. Want zelf frames bepalen kost geld, tijd en mankracht. In Vlaanderen moet je kwaliteit leveren met minder journalisten.”

Diversiteit als rode draad

Leen d’Haenens bestudeert de media nu zo’n twintig jaar. Ze studeerde af in drie vakgebieden aan de Universiteit Gent en aan de University of Toronto: Romaanse talen, Pers- en communicatiewetenschappen en Informatiewetenschap. Ze promoveerde in 1994 op het proefschrift ‘The Viewer under Scrutiny: Theory-Building aiming at Optimizing Information on Television’.
Wie kijkt naar haar lijst met publicaties ziet al snel een rode draad: diversiteit. Al in de jaren negentig deed ze onderzoek naar hoe de multiculturele samenleving in beeld wordt gebracht door de media en keek ze hoe minderheden het nieuws in hun nieuwe thuisland bekijken en ervaren.

‘Experts in de media zijn nog altijd vooral witte mannen’

Dat onderzoek evolueerde mee met de actualiteit. Diversiteit is nog steeds een thema, maar nu zit ze volop in het onderzoek naar radicalisering en deradicaliseringsprocessen: welke rol spelen (sociale) media daar, naast andere factoren, bij?

Oog voor minderheden is volgens d’Haenens wezenlijk voor de journalistiek. ”De media moeten een spiegel zijn van de samenleving. Toen ik aan mijn onderzoek begon, waren minderheden een blinde vlek. Ze werden niet meegenomen in de plannen van mediamakers. En dat is nog steeds vaak het geval. De discrepantie tussen mannen en vrouwen als bronnen is zo mogelijk nog opvallender. Kijk maar eens naar experts die in de media aan het woord komen: dat zijn over het algemeen nog altijd witte mannen, zeker in de zogenaamde ‘harde’ journalistieke domeinen als economisch nieuws. Als je journalisten ernaar vraagt, zeggen ze: ‘We kunnen geen andere geschikte deskundigen vinden.’ Zolang redacties hier geen beleid op maken, verandert er niets, dan blijft het kabbelen.”

 Informatiebubbel

leen2
Leen d’Haenens

De afgelopen tien jaar werkte ze met veel plezier voor het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek. Ze zag de functie van de journalist in die jaren veranderen. ”Achter je bureau je verhaal maken is volstrekt onvoldoende. Je bent tegenwoordig ook antropoloog, socioloog, wetenschapper en festivalorganisator.”

Grootste uitdaging voor de journalistiek vindt ze de informatiebubbel: het gevaar dat informatie van lage kwaliteit steeds gemakkelijker toegankelijk is, waardoor steeds minder mensen aan goede, onafhankelijke berichtgeving komen. ”Je kunt mensen niet dwingen tot het zoeken van kwaliteitsinformatie. Maar je moet wel zorgen dat die informatie er is. Daarom is een project als Nieuws in de klas erg waardevol, nieuwsgeletterdheid is zo belangrijk. Jongeren moeten getraind worden in mediareflectie.”
Ook het bewaken van de pluriformiteit ziet ze als een belangrijke uitdaging voor de toekomst van de journalistiek. ”Daar helpt de innovatieregeling bij. Die regeling is vaak een kwestie van trial and error, maar toch is het belangrijk om nieuwkomers en nieuwe toepassingen een kans te geven.”

Journalistiek en wetenschap

Ze vindt het jammer dat The Conversation mislukte, een journalistiek-wetenschappelijk project dat de Nederlandse variant moest worden van een succesvol Australisch en Brits platform dat wetenschap op een toegankelijke manier onder de aandacht bracht bij een groter publiek. ”De universiteiten wilden er niet aan, helaas. Ik heb het in Vlaanderen ook van de grond proberen te krijgen. Maar dat sneuvelde al bij de persdienst van mijn eigen universiteit. Die wilde zelf de regie houden.”

d’Haenens heeft de afgelopen jaren vaak gezien dat de kleinere projecten, die minder geld kosten en organisatorisch minder ingrijpend waren, het meest rendabel waren. ”Maar je hebt ook momentum nodig. Een project als My Magazine heeft het niet gehaald, terwijl het eigenlijk hetzelfde concept was als Blendle. Blijkbaar kwam dat initiatief te vroeg: er waren nog niet genoeg partners die eraan mee wilden doen.”

Pleidooi voor samenwerking

Volgens d’Haenens is een fonds dat geld beschikbaar stelt voor de journalistiek essentieel. ”Je kunt niet alles aan de markt overlaten. Er zijn toch een aantal belangrijke vormen van journalistiek die dan in het gedrang komen. Kijk bijvoorbeeld naar onderzoeksjournalistiek of de regionale verslaggeving.”

Dat er in Vlaanderen geen organisatie is die vergelijkbaar is met het Stimuleringsfonds, noemt ze dan ook een groot gemis. ”In Vlaanderen zitten we met een gehalveerde mediabegroting. Er is wel geld voor innovatie, maar dat is niet specifiek geoormerkt voor de journalistiek, terwijl juist dat zo belangrijk is.’’ Want journalistieke vernieuwing die ten goede komt aan de hele sector en de journalistieke infrastructuur, dat is waar het volgens d’Haenens om draait. Daarom zou ze graag een Vlaamse pendant zien, die nauw samenwerkt met Nederland. ,,Ik ga op het congres pleiten voor samenwerking. Ik hoop dat Vlaanderen en Nederland samen iets kunnen doen.”

Het congres Vlaanderen – Nederland vindt plaats op 8 oktober in De Brakke Grond, Amsterdam. Behalve Leen d’Haenens spreken onder meer Peter Vandermeersch, Joris van Poppel, Sabine Vandeputte en Jan Jaap van der Wal. Meld u aan

 

Nieuwsbrief

Ontvang ons laatste nieuws
Hidden
Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.